Rode draden 2019 - Joep Christenhusz
‘Koken lijkt in veel opzichten op componeren’, zegt Calliope Tsoupaki.
Het is juli. In haar Amsterdamse appartement schotelt de componist me een zelfgemaakte lunch voor. ‘Beide bezigheden vragen om een hoge mate van ambacht, gevoel voor de juiste verhoudingen, veel geduld en vooral: een goede timing. In die zin oefen ik ook mijn muzikale vaardigheden als ik kook.’
Dat Tsoupaki graag en vaak kookt, is te proeven. Aan de keukentafel eten we spanakopita, Griekse spinazie-feta-taart, en gegrilde aubergine in tomatensaus. Beide vrij naar een recept van de Brits-Egyptische kookboekenschrijfster Claudia Roden. ‘Een persoonlijke heldin’, aldus Tsoupaki.
Ondertussen waaiert het gesprek uit naar Tsoupaki’s jeugd in Piraeus, haar jaren aan het conservatorium van Athene, haar studie bij Louis Andriessen in Den Haag, orthodoxe iconografie, haar liefde voor regisseurs als Jean Cocteau en Andrej Tarkovski, en de gedichten van Konstantínos Kaváfis.
Even later staan we in haar werkkamer, waar ze op verzoek een passage uit haar oratorium Oidípous (2014) ontleedt. Op papier gebeurt er weinig: een liggende basnoot, een tenormelodie erboven. Het resultaat is niettemin betoverend. Tsoupaki: ‘Als je met dit soort meanderende melodieën werkt, ligt het geheim in de bas. Die bovenstemmen, die verzin je wel, maar die bassen, die kunnen het maken of breken. Eén verkeerde beweging en de passage is om zeep.’
Of ik trouwens weet dat Guillaume de Machaut daar ook een meester in was. Op haar laptop verschijnt de ‘Complainte’ uit diens Le remède de fortune al op het scherm.
** *
Wie Calliope Tsoupaki (Piraeus, 1963) interviewt, wordt op hoog tempo meegevoerd in een grillig, kleurrijk betoog. Biografische anekdotes, muzikale uiteenzettingen, spirituele overpeinzingen of een openhartige ontboezeming – ze springt geanimeerd van de hak op de tak, en weer terug naar de hak. Soms verliest ze de rode draad van het gesprek uit het oog op een van haar vele zijwegen. Des te beter, vindt Tsoupaki, die de opvatting huldigt dat juist de dwaling en de omweg tot nieuwe inzichten leiden.
Je zou kunnen zeggen dat er iets labyrintisch schuilt in haar associatieve manier van spreken. In de wijze waarop ze haar gedachten aan elkaar rijgt tot een slingerend discours dat op ieder moment een onverwachte afslag kan nemen. Niet voor niets was het labyrint een vaak terugkerende metafoor tijdens onze gesprekken afgelopen zomer. Tsoupaki vergeleek haar compositieproces met het bewandelen van een doolhof en omschreef haar stukken meer dan eens als labyrintische kluwens van ideeën.
** *
Het labyrint. De precieze herkomst van het woord is al net zo onontwarbaar als dat wat het aanduidt. Sommige etymologen zien het Lineair-B of het Lydisch als mogelijke oorsprong, anderen wijzen op het Oudgriekse lavra dat zich laat vertalen als ‘steeg’ of ‘smalle gang’.
De mythologie grijpt terug naar de Minoïsche cultuur, die tussen 3000 en 1200 v.Chr. haar bloeitijd beleefde op Kreta. In de stad Knossos regeerde koning Minos, wiens vrouw Pasiphaë overspel pleegde met een stier. Na negen maanden baarde ze een kind met het lichaam van een mens en de kop van een rund. Om het onfortuinlijke schepsel voor eens en altijd te verbergen, vroeg Minos aan de briljante uitvinder Daedalus om een doolhof te ontwerpen. Hier zou de Minotaurus zijn dagen slijten.
Eens in de negen jaar liet Minos uit Athene zeven jongens en zeven meisjes overkomen, als jachtspeeltjes voor zijn monsterlijke stiefzoon. Uiteindelijk was het de held Theseus die een einde maakte aan de gruwelijke offers. Met hulp van een spreekwoordelijk geworden bol rode wol, hem toegestopt door Minos’ verliefde dochter Ariadne, wist Theseus feilloos de uitgang van het labyrint terug te vinden toen hij de Minotaurus had gedood.
Frappant: hoewel het verhaal van Theseus en het labyrint nergens letterlijk voorkomt in Tsoupaki’s met mythen doorspekte oeuvre, duiken verwante personages met regelmaat op in haar werk. Neem Theseus, die na zijn heldendaad het koningschap over Athene verkreeg. In deze hoedanigheid vinden we hem terug in Tsoupaki’s Oidípous-oratorium. Theseus’ vijandige stiefmoeder Medea (bijna lukte het haar hem te vergiftigen) was de inspiratiebron voor Tsoupaki’s gelijknamige ensemblestuk uit 2010.
En koning Minos? Die is als verstekeling aanwezig in de opera Fortress Europe (2017), waarvoor de mythe van Europa het uitgangspunt vormde. Op het strand van Sidon werd de Fenicische prinses geschaakt door oppergod Zeus, die zich voor de gelegenheid had vermomd als stier. Negen maanden later werd Minos geboren.
Net zoals het monster dat ronddwaalde in zijn wirwar aan gangen, heeft het labyrint een tweevormige natuur. Wie een labyrint van een afstandje beschouwt, ziet een patroonmatige orde in een bewonderenswaardig complex ontwerp. Wie echter rondloopt binnen zijn muren heeft een andere ervaring: een van verwarring en desoriëntatie.
Een soortgelijke paradox ligt ten grondslag aan Tsoupaki’s muziek. Zoals ze vertelt in het hoofdstukje ‘Koningin van de Chaos’ bestaat er in haar werk een voortdurend spanningsveld tussen constructie en intuïtie, plan en ingeving. Ze is een componist die urenlang kan schaven aan het harmonische grondplan van een stuk, maar die tegelijkertijd gruwt van muziek waarin enkel de ratio de boventoon voert.
En over paradoxen gesproken: Tsoupaki’s muziek verenigt in meer opzichten het schijnbaar onverenigbare. Uit oosterse (byzantijnse) en westerse invloeden, oude en nieuwe muziek, mystiek en mythologie weet ze telkens weer een hoogstpersoonlijke klankwereld op te trekken, waarin melancholie lichtvoetig klinkt en tragiek doortrokken is van kracht en levensvreugde.
** *
Met Rode draden heb ik een aantal elementaire lijnen in Tsoupaki’s oeuvre zichtbaar willen maken, op een manier die recht doet aan haar verbeelding en denkwereld. Om die reden heb ik de tekst van dit boekje opgezet als een labyrint. Uitgangspunt was het mythische labyrint van Knossos, dat op oude Minoïsche munten steevast staat afgebeeld als een stelsel van acht gangen.
Naar analogie heb ik de acht uur aan interviewmateriaal onderverdeeld in acht thematische ‘paden’. Er is een biografisch parcours, een route die enkele elementaire paradoxen en tegenstellingen in Tsoupaki’s werk blootlegt, en een traject over Grieks-orthodoxe iconen. Daarnaast komen aan bod: de idee van zelfexpressie en muziek als zelfportret, de notie van muziek als poort naar een andere dimensie, Tsoupaki’s gedachten over haar compositieproces en bespiegelingen over muzikale tijd. Last but not least: het ontstaan van Liknon (het Bosch Requiem 2019 dat Tsoupaki afgelopen zomer schreef in opdracht van November Music).
In de uiteindelijke tekst zijn deze paden in korte hoofdstukjes door elkaar gevlochten. Nu eens rijgen hoofdstukken zich aaneen tot een langere gedachtegang. Een andere keer worden contrasterende thema’s pal naast elkaar gezet, als een soort tekstuele splitsing. Soms beslaat een hoofd- stukje slechts één regel, bij wijze van doodlopende weg. De lezer bewandelt als het ware al lezende het labyrint, op zoek naar Ariadnes rode draad.
Joep Christenhusz
Hilversum, 12 september 2019